Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • piep·klein
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen piepklein
verbogen piepkleine
partitief piepkleins

Bijvoeglijk naamwoord

piepklein

  1. bijzonder klein
    • Het gaf niet dat het een piepkleine bijdrage was; iedere bijdrage was welkom. 
     Dit zou toch niet mijn laatste nacht op aarde worden? Met zeven andere hikers zou ik de nacht in deze piepkleine ruimte van drie bij drie meter moeten doorbrengen.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen