Nederlands

       
0 1 2 0
honderdtwintig,
op een abacus
Uitspraak
Woordafbreking
  • hon·derd·twin·tig
Woordherkomst en -opbouw

Hoofdtelwoord

honderdtwintig

  1. "120", het getal tussen honderdnegentien en honderdeenentwintig, honderd plus twintig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen honderdtwintig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer honderdtwintig van het grootste hotel. 
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "honderdtwintig" ht als linkerdeel

Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord honderdtwintig honderdtwintigs
verkleinwoord honderdtwintigje honderdtwintigjes

Zelfstandig naamwoord

de honderdtwintigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 120 is aangeduid
    • Als jij honderdtwintig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

honderdtwintig mv

  1. groep van 120 eenheden
    • Die honderdtwintig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden. 

Gangbaarheid