eenhonderdtwintig

       
0 1 2 0
eenhonderdtwintig,
op een abacus
  • een·hon·derd·twin·tig

eenhonderdtwintig

  1. "120", langere vorm van honderdtwintig, honderd plus twintig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdtwintig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdtwintig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdtwintig" ht als linkerdeel