• gor·del
  • In de betekenis van ‘riem’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van gorden met het achtervoegsel -el [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gordel gordels
verkleinwoord gordeltje gordeltjes

de gordelm

  1. (kleding) een band die om het middel gedragen wordt, ter bescherming bij bijv. vechtsport of in de auto
    • Vergeet je gordel niet om te doen! 
  2. (aardrijkskunde) (astronomie) smal, langgerekt gebied op aarde of in de ruimte
    • Een gordel van eilanden. 
     Deze grote asteroïde bevond zich aan de binnenzijde van de grote gordel van asteroïden in ons zonnestelsel toen hij werd getroffen door een andere asteroïde.[3]

[1] "een band die om het middel gedragen wordt"

  • Onder de gordel
(Naast de letterlijke betekenis uit de vechtsport) Oneerlijk, niet volgens de regels
• Die opmerking is onder de gordel. 
• Een slag/steek/stook onder de gordel. 
vervoeging van
gordelen

gordel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gordelen
    • Ik gordel. 
  2. gebiedende wijs van gordelen
    • Gordel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gordelen
    • Gordel je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]