• sneeuw·gor·del
enkelvoud meervoud
naamwoord sneeuwgordel sneeuwgordels
verkleinwoord sneeuwgordeltje sneeuwgordeltjes

de sneeuwgordelm

  1. (meteorologie) gordelvormig gebied dat gemeenlijk met sneeuw bedekt is
     Als men op het einde van den zomer, als de aarde het meest doorwarmd is, de Alpen op een zekeren afstand, bij voorbeeld van de hoogte van den Jura, beschouwt, dan ontwaart men eenen schitterenden sneeuwgordel, die het bovenste gedeelte van het gebergte schijnt te omringen[2]
  2. (kleding) (wintersport) onderdeel van een skipak
     De sneeuwgordel beschermt het lendengebied tegen het binnendringen van kou en vocht.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Johann Gottfried Sommer
    “Merkwaardige bijzonderheden, inhoudende de nieuwste ontdekkingen in de natuurkunde, natuurlijke historie, land- en volkenkunde, op alle gedeelten van den aardbol” (1827)
  3.   Weblink bron “Trade Inn” (2022)