gordeldier
- Geluid: gordeldier (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɣɔrdəlˌdir / (3 lettergrepen)
- gor·del·dier
- samenstelling van gordel zn en dier zn , in de betekenis van ‘tandarm zoogdier’ aangetroffen vanaf 1864 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gordeldier | gordeldieren |
verkleinwoord | gordeldiertje | gordeldiertjes |
het gordeldier o
- (gordeldierachtigen) benaming voor zoogdieren met pantser van beweegbare schubben uit de familie Dasypodidae
- Boliviaans behaard gordeldier, bruinbehaard gordeldier, chacokaalstaartgordeldier, driebandgordeldier, dwerggordeldier, gordelmol, groot kaalstaartgordeldier, harig gordeldier, kapplergordeldier, klein behaard gordeldier, kogelgordeldier, Midden-Amerikaans kaalstaartgordeldier, negenbandgordeldier, reuzengordeldier, savannegordeldier, zesbandgordeldier, zevenbandgordeldier, zuidelijk gordeldier, zuidelijk kaalstaartgordeldier
1. zoogdier met pantser van beweegbare schubben uit de familie Dasipodidae
- Het woord gordeldier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gordeldier" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ gordeldier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "gordeldier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be