grachtengordel
- grach·ten·gor·del
- samenstelling van gracht en gordel met het invoegsel -en- , voor het eerst aangetroffen in 1869, voor een vindplaats zie hieronder.
- [2] In de metonymische betekenis van een “(elitaire) Amsterdamse kliek”, voor het eerst aangetroffen in 1991, in zwang geraakt door de roman “De Grachtengordel” (1992) van Geerten Meijsing. [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grachtengordel | grachtengordels |
verkleinwoord | grachtengordeltje | grachtengordeltjes |
de grachtengordel m
- een reeks grachten die rondom het centrum van een stad is aangelegd
- De aanleg van grachtengordels was vooral in de Gouden Eeuw erg in zwang.
- ▸ De talrijke vreemdelingen, die, ter bezigtiging der Internationale Tentoonstelling, in Neêrlands hoofdstad van verschillende oorden zijn zamengestroomd en die voorzeker dikwerf van het door zijn grachtengordel beroemd Venetië van het noorden hoorden gewagen, waren heden in de gelegenheid, kennis te maken met eene eigenaardige feestviering:[2]
- (figuurlijk) (pejoratief) de veronderstelde woonplaats van een welvarende, linksgeoriënteerde Amsterdamse elite, kliek
- ▸ De Vara zou dus staan voor plat amusement, de VPRO voor de grachtengordel en de NOS, ja voor wat eigenlijk?[3]
- [1] kanalenwijk
- [2] salonsocialist
1. (wijk van) een reeks grachten rondom het centrum van een stad (bijv. in Amsterdam)
2. ± (lid van) een linksgeoriënteerde, stedelijke elite
|
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord grachtengordel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ grachtengordel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Binnenland. Amsterdam, Woensdag 28 Julij in: Algemeen Handelsblad (29/07/1869), Amsterdam, p. 1. op Delpher.nl
- ↑ “Elsevier” (06/04/91)
grachtengordel
- grachtengordel; een reeks grachten die rondom het centrum van een stad is aangelegd
grachtengordel
- grachtengordel; een reeks grachten die rondom het centrum van een stad is aangelegd