ganger
- gan·ger
- van Middelnederlands gangere, op te vatten als afgeleid met het achtervoegsel -er van gang zn als naamwoord van handeling bij gaan ww [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ganger | - |
verkleinwoord | - | - |
de ganger m
- iemand die zich verplaatst
- mannelijke vorm van gangster (3)
|
- Het woord 'ganger' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- gan·ger
Naar frequentie | 20012 |
---|
ganger
- tegenwoordige tijd van gange
- gan·ger
Naar frequentie | 328 |
---|
ganger
- nominatief onbepaald mannelijk meervoud van gang
- flere ganger
meerdere malen
meermalen
verscheidene malen
meermalen
verscheidene malen
- gan·ger
ganger
- nominatief onbepaald mannelijk meervoud van gang