pasganger
- pas·gan·ger
- samenstelling van pas zn en ganger zn
- Samenstellende afleiding van pas en gang met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pasganger | pasgangers |
verkleinwoord |
- (paardrijden) soort rijpaard
- Het woord pasganger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pasganger" herkend door:
37 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be