• kerk·gan·ger
  • Afgeleid van kerkgang met het achtervoegsel -er
  • Samenstellende afleiding van kerk en gang met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord kerkganger kerkgangers
verkleinwoord kerkgangertje kerkgangertjes

de kerkgangerm

  1. (religie) een gelovige die zich naar de kerk begeeft om de kerkdienst bij te wonen (mannelijke vorm)
    • Als organist val je in een kerkdienst gemiddeld genomen wat meer op dan een gemiddelde kerkganger. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be