Nederlands

 
een vreemde kostganger
Uitspraak
Woordafbreking
  • kost·gan·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van kost en gang met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kostganger kostgangers
verkleinwoord kostgangertje kostgangertjes

Zelfstandig naamwoord

de kostgangerm

  1. iemand die (tegen betaling) bij iemand anders voeding en onderdak ontvangt
    • Samen inspecteerden we de kelder, die blank stond van de wijn. Voor hun laatste kruik hadden onze kostgangers eenvoudig met hamer en beitel een vat stukgeslagen.[2] 
    • Trainingsdag gisteren in de Ueno-zoo in Tokio, de oudste dierentuin van Japan. Elk jaar oefenen de oppassers in het onschadelijk maken van een uitgebroken kostganger. Een zeventigtal dierenverzorgers mocht zichzelf spelen, één collega kroop in een gorillapak. Tegen de overmacht maakte de aangeklede aap uiteindelijk geen schijn van kans.[3]  
Synoniemen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • de Heer heeft rare kostgangers
er lopen merkwaardige personen op deze aarde rond
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Heijden, A.F.Th. van der
    De ochtendgave 2015 ISBN 978-90-234-5776-3 pagina 36
  3. De Standaard 07/02/2014 bvb
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be