kostganger
- Geluid: kostganger (hulp, bestand)
- kost·gan·ger
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kostganger | kostgangers |
verkleinwoord | kostgangertje | kostgangertjes |
de kostganger m
- iemand die (tegen betaling) bij iemand anders voeding en onderdak ontvangt
- Samen inspecteerden we de kelder, die blank stond van de wijn. Voor hun laatste kruik hadden onze kostgangers eenvoudig met hamer en beitel een vat stukgeslagen.[2]
- Trainingsdag gisteren in de Ueno-zoo in Tokio, de oudste dierentuin van Japan. Elk jaar oefenen de oppassers in het onschadelijk maken van een uitgebroken kostganger. Een zeventigtal dierenverzorgers mocht zichzelf spelen, één collega kroop in een gorillapak. Tegen de overmacht maakte de aangeklede aap uiteindelijk geen schijn van kans.[3]
- de Heer heeft rare kostgangers
er lopen merkwaardige personen op deze aarde rond
- Het woord kostganger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kostganger" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Heijden, A.F.Th. van derDe ochtendgave 2015 ISBN 978-90-234-5776-3 pagina 36
- ↑ De Standaard 07/02/2014 bvb
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be