• kot·baas
enkelvoud meervoud
naamwoord kotbaas kotbazen
verkleinwoord

de kotbaasm

  1. huisbaas van een studentenhuis
    • Bij twaalf studentenkamers in het pand waren siliconen in het deurslot gespoten. ‘Vermoedelijk gaat het om een uit de hand gelopen studentengrap. De kotbaas kon er niet mee lachen. Alle sloten moesten worden vervangen.’ 25.11[1] 
    • Wanneer je in de douche stapt en ziet dat de douchekop afgebroken is - hetzij door een dronken kotgenoot die per se een microfoon wilde om te zingen, hetzij door de ouderdom van de douche - ga je als volgt te werk: haal een plastic fles, maak er met een schaar of mes enkele gaten in vanonder en tape de fles rond de douchestang. Vervolgens bel je best ook even je kotbaas, want deze oplossing begeeft het meestal wel na enkele douchebeurten.[2]  
58 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. De Standaard 25.11.2014
  2. De Standaard 23/09/2015 svg
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be