• ver·lof·gan·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord verlofganger verlofgangers
verkleinwoord

de verlofgangerm

  1. persoon die na gedane arbeid enige tijd rust mag nemen
     Daar ging een verlofganger tekeer, werd met een deur gegooid en klapperden flarden van een lied met hun vleugels.[2]
     Dat blijkt uit donderdag gepresenteerde gegevens van KRC Research. Hoeveel tijd de verlofganger kwijt is aan het wegwerken van alle berichten, verschilt per land en persoon. Tussen de 6 procent (Italië) en 18 procent (Duitsland) is er echter een tot twee dagen mee zoet. Zeker als zij bij terugkomst tussen de 100 en de 200 boodschappen aantreffen. Dat geldt voor 10 tot 17 procent van de ondervraagden.[3]
  2. persoon die een tijd vrijgesteld is van zekere verplichtingen


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Mailbox stroomt over in vakantie” (15 augustus 2003), Reformatorisch Dagblad