• con·cert·gan·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord concertganger concertgangers
verkleinwoord

de concertgangerm

  1. iemand die een muziekuitvoering bezoekt
     De terugreis van veel bezoekers van het concert van Muse in Nijmegen verliep gisteravond onplezierig. Er reden tot diep in de nacht geen treinen tussen Arnhem en Utrecht vanwege een aanrijding. Veel concertgangers strandden daardoor in Nijmegen.[1]
     "Overal waar ik keek, zag ik wel iemand die zich niet goed voelde", zegt concertganger Scott McBride tegen de BBC. "Een van de mannen die ik zag, zat tegen een muur. In zijn eigen kots."[2]
  1.   Weblink bron “Duizenden fans vast op station Nijmegen na concert Muse” (Vrijdag 28 juni 2019, 09:32), NOS
  2.   Weblink bron “Concertgangers dj Hardwell onwel” (Vrijdag 28 juni 2019, 09:32), NOS