Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·gres·gan·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord congresganger congresgangers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de congresgangerm

  1. bezoeker van een grote bijeenkomst waar deskundigen of betrokkenen over een onderwerp spreken
     De crisis is voorbij, de hotelkamers van Marseille zijn nodig voor toeristen en congresgangers, zei hij.[1]
     Een congresganger geeft 230 euro per dag uit, tegen 150 euro door een reguliere toerist. Tel uit je winst.[2]
     Congresgangers willen elkaar na afloop van het werk in het centrum kunnen tegenkomen en met elkaar een biertje kunnen drinken, zegt de Engelse planner van een groot, jaarlijks congres voor internationale onderwijsdeskundigen.[3]
  2. bezoeker van een grote bijeenkomst voor leden van een politieke partij
     Vijftig jaar geleden hield de toen pas opgerichte partij een congres, net als komend weekeinde in de RAI. Het verliep chaotisch. Na twee dagen vergaderen werden de vijfhonderd congresgangers om 18:00 uur letterlijk de zaal uitgezet, omdat de zaal niet langer gehuurd kon worden.[4]
     GroenLinks sloot gisteren in Utrecht „een beroerd jaar” af, zoals een congresganger het samenvatte.[5]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Peter Vermaas
    “Kroniek van een aangekondigde ramp” (14 juni 2019) op nrc.nl
  2.   Weblink bron
    Mischa Spel
    “Nieuwe zaal voor De Filharmonie” (29 november 2016) op nrc.nl
  3.   Weblink bron
    Hieke Jippes
    “Please, come to Holland. It’s great” (7 augustus 2008) op nrc.nl
  4.   Weblink bron
    Mark Kranenburg
    “Jarige jojo-partij staat nu stevig” (27 oktober 2016) op nrc.nl
  5.   Weblink bron
    Annemarie Kas
    “Eerlijk delen, maar niet als Samsom” (4 maart 2013) op nrc.nl