fonetiek
- Geluid: fonetiek (hulp, bestand)
- IPA: / ˌfoneˈtik / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˌfoneˈtik/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌfoneˈtik/
- fo·ne·tiek
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘tak van taalwetenschap betreffende spraakklanken’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van foon met het achtervoegsel -iek [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fonetiek | - |
verkleinwoord | - | - |
de fonetiek v
- (taalkunde) de wetenschap die zich bezig houdt met de bestudering van de fysiologische, fysische en perceptieve aspecten van spraak
- Binnen de fonetiek is het van groot belang een duidelijke schriftelijke weergave voor spraakklanken te hebben.
- klankleer, fonetisch, foneticus, foneem, foon, fonologie
- dentaal, palataal, velaar, labiodentaal, nasaal, bilabiaal, labiaal, alveolaar, retroflex, laryngaal, gutturaal
1. de wetenschap die zich bezig houdt met de bestudering van de fysiologische, fysische en perceptieve aspecten van spraak
- Het woord fonetiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fonetiek" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fonetiek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fonetiek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be