labiodentaal
- la·bio·den·taal
- In de betekenis van ‘met de onderlip en boventanden gevormd’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- van het Latijnse 'labium' (lip) + dens (2e nv. dentis) [tand] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | labiodentaal | labiodentalen |
verkleinwoord | labiodentaaltje | labiodentaaltjes |
- (taalkunde) medeklinker, gevormd met onderlip en boventanden
- Een ander spoor van de overgang van bilabiaal tot labiodentaal zag Verdenius in het feit, dat gaeuwe vrij spoedig uit de kluchtentaal verdween.[3]
1. medeklinker, gevormd met onderlip en boventanden
stellend | |
---|---|
onverbogen | labiodentaal |
verbogen | labiodentale |
labiodentaal [4]
- met de onderlip en de boventanden gevormd
1.
- ↑ "labiodentaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ labiodentaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ De Nieuwe Taalgids. Jaargang 37
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het woord 'labiodentaal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.