Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bi·la·bi·aal
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘met beide lippen’ voor het eerst aangetroffen in 1892 [1]
  • afgeleid van labiaal met het voorvoegsel bi- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bilabiaal bilabialen
verkleinwoord bilabiaaltje bilabiaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de bilabiaalm

  1. (taalkunde) met beide lippen gesproken medeklinker, zoals de 'b' en de 'p'
Verwante begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bilabiaal bilabialer bilabiaalst
verbogen bilabiale bilabialere bilabiaalste
partitief bilabiaals bilabialers -

Bijvoeglijk naamwoord

bilabiaal

  1. (taalkunde) uitgesproken met beide lippen
Vertalingen

Verwijzingen

Gangbaarheid

Meer informatie