• fo·ne·ti·cus
enkelvoud meervoud
naamwoord foneticus fonetici
verkleinwoord

de foneticusm

  1. (taalkunde) specialist op het gebied van de uitspraak van klanken en woorden
    • U bent van huis uit foneticus en u legt dan ook erg de nadruk op de bouw van onze spraakorganen. Maar hoe essentieel voor taal is ons vermogen om veel verschillende klanken heel snel voort te brengen? De gebarentalen van doven zijn gewone talen waarin je zonder geluid alles even snel kunt 'zeggen' als in gesproken talen. [2] 
    • Zijn inspiratiebron voor professor Higgins was de Londense foneticus en filoloog Henry Sweet, wiens werk op Shaw grote indruk maakte. “Pygmalion Higgins is geen portret van Sweet, bij wie het avontuur met Eliza Dolittle onmogelijk zou zijn geweest”, schreef hij in een voorwoord bij Pygmalion, “maar zoals men zal zien vertoont hij wel trekken van Sweet.” [3] 
    • De laatste woorden van een taal; Groningse foneticus onderzoekt Ainu op Sachalin [4] 
83 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]