fonologie
- fo·no·lo·gie
- In de betekenis van ‘tak van taalwetenschap betreffende fonemen’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
- met het voorvoegsel fono- met het achtervoegsel -logie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fonologie | - |
verkleinwoord | - | - |
de fonologie v
- (taalkunde) de wetenschap die het functioneren van klanken in talen bestudeert
- Een fonoloog weet veel van fonologie.
- (taalkunde) het functioneren van klanken in een bepaalde taal
- Zij onderzoeken de Nederlandse fonologie.
1. (taalkunde) de wetenschap die het functioneren van klanken in talen bestudeert
- Het woord fonologie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fonologie" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fonologie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fonologie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /fɔnɔlɔgɪjɛ/
- fo·no·lo·gie
fonologie v
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Česko-německý slovník Fr. Št. Kotta - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)