driehonderdtwintig

       
0 3 2 0
driehonderdtwintig,
op een abacus
  • drie·hon·derd·twin·tig

driehonderdtwintig

  1. "320", het getal tussen driehonderdnegentien en driehonderdeenentwintig, driehonderd plus twintig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen driehonderdtwintig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer driehonderdtwintig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "driehonderdtwintig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord driehonderdtwintig driehonderdtwintigs
verkleinwoord driehonderdtwintigje driehonderdtwintigjes

de driehonderdtwintigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 320 is aangeduid
    • Als jij driehonderdtwintig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de driehonderdtwintigmv

  1. groep van 320 eenheden
    • Die driehonderdtwintig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.