driehonderdeenentwintig

       
0 3 2 1
driehonderdeenentwintig,
op een abacus
  • drie·hon·derd·een·en·twin·tig

driehonderdeenentwintig

  1. "321", het getal tussen driehonderdtwintig en driehonderdtweeëntwintig, driehonderd plus eenentwintig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen driehonderdeenentwintig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer driehonderdeenentwintig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "driehonderdeenentwintig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord driehonderdeenentwintig driehonderdeenentwintigs
verkleinwoord driehonderdeenentwintigje driehonderdeenentwintigjes

de driehonderdeenentwintigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 321 is aangeduid
    • Als jij driehonderdeenentwintig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de driehonderdeenentwintigmv

  1. groep van 321 eenheden
    • Die driehonderdeenentwintig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.