driehonderddrieënvijftig

       
0 3 5 3
driehonderddrieënvijftig,
op een abacus
  • drie·hon·derd·drieën·vijf·tig, drie·hon·derd·drie·en·vijf·tig

driehonderddrieënvijftig

  1. "353", het getal tussen driehonderdtweeënvijftig en driehonderdvierenvijftig, driehonderd plus drieënvijftig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen driehonderddrieënvijftig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer driehonderddrieënvijftig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "driehonderddrieënvijftig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord driehonderddrieënvijftig driehonderddrieënvijftigs
verkleinwoord driehonderddrieënvijftigje driehonderddrieënvijftigjes

de driehonderddrieënvijftigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 353 is aangeduid
    • Als jij driehonderddrieënvijftig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de driehonderddrieënvijftigmv

  1. groep van 353 eenheden
    • Die driehonderddrieënvijftig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.