dracht
- dracht
- Naamwoord van handeling van dragen met het achtervoegsel -t [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dracht | drachten |
verkleinwoord | drachtje | drachtjes |
- (kleding) kleding (die traditioneel in een streek gedragen wordt)
- De dracht van de Zeeuwse eilanden heeft prachtige kanten kappen voor de vrouwen met gouden oorijzers en brede snoeren bloedkoraal als halskettingen.
- (dierkunde) de draagtijd van een zwanger wijfjesdier
- Na een dracht van elf maanden werd er een kalfje geboren.
- (plantkunde) de tijd dat planten stuifmeel en nectar voortbrengen
- (natuurkunde) de gemiddelde afstand waarop straling nog waargenomen kan worden
- De dracht van alfastraling is niet erg groot, maar de plaatselijke schade kan erg groot zijn.
- (imkerij) een periode in het bijenjaar waarin volop nectar voorhanden is en het volk voorraden opbouwt
- Er is meestal een voorjaars- en een zomerdracht, gescheiden door een drachtpauze, zodat er tweemaal geslingerd kan worden; soms is er in het najaar nog een derde dracht.
- Het woord dracht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dracht" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ dracht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be