Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·dracht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tweedracht -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

tweedracht v/m

  1. verdeeldheid, twist, ruzie
    • De tweedracht die de laatste eeuw van het Byzantijnse Rijk kenmerkte droeg in belangrijke mate bij tot de uiteindelijk ondergang. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen