kostuum
- kos·tuum
- van Frans coutume zn , in de betekenis van ‘kleding, pak’ voor het eerst aangetroffen in 1799 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kostuum | kostuums |
verkleinwoord | kostuumpje | kostuumpjes |
het kostuum o
- (kleding) de kleding van iemand die bij een bepaalde activiteit, een ambt of een toneelrol hoort
- Wat een mooi kostuum heb je aan!
- (kleding) een stel kleren, een jas, een broek en een vest voor mannen
- We moesten daar in kostuum heen.
- costuum (variant in de officiële spelling tot 1864/83)
- adamskostuum, ambtskostuum, badkostuum, evakostuum, galakostuum, kerstkostuum, kerstmankostuum, krijtstreepkostuum, maatkostuum, paradijskostuum, rokkostuum, wandelkostuum, zwemkostuum
1.
- Het woord kostuum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kostuum" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kostuum op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "kostuum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be