• dracht·pau·ze
enkelvoud meervoud
naamwoord drachtpauze drachtpauzes
verkleinwoord drachtpauzetje drachtpauzetjes

de drachtpauzev / m

  1. (imkerij) een periode waarin de hoeveelheid beschikbare nectar vermindert en het volk gedeeltelijk werkloos wordt
    • Na de voorjaarsdracht in mei is er meestal een drachtpauze waarin het volk de neiging krijgt te gaan zwermen.