cider
- ci·der
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘drank uit gegist vruchtensap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cider | ciders |
verkleinwoord | cidertje | cidertjes |
de cider m
- (drinken) vruchtenwijn uit gegist appelsap of perensap (wikidata: cider )
- Rotterdam heeft deze week iets met eten. Woensdag werd de Markthal geopend door Koningin Máxima en dit weekend vindt het ‘Rauwkost Festival’ plaats. Twintig Rotterdamse chef-koks maken gerechten, en jij kunt meekijken hoe ze dat doen. En tegen een aantrekkelijke prijs proeven of de koks ook daadwerkelijk hun reputatie waarmaken. Naast de chefs zijn er lezingen, workshops en proeverijen. Bijvoorbeeld biologische wijnen, Rotterdamse bieren, Nederlandse cider en ambachtelijke kaas. En dan is er ook nog muziek.[2]
1. vruchtenwijn uit gegist appelsap of perensap
- Het woord cider staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cider" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "cider" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ NRC 4 oktober 2014
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: cider (US) (hulp, bestand)
enkelvoud | meervoud |
---|---|
cider | ciders |
cider