ciderwijn
  • ci·der·wijn
enkelvoud meervoud
naamwoord ciderwijn ciderwijnen
verkleinwoord ciderwijntje ciderwijntjes

de ciderwijnm [1]

  1. wijn gemaakt van appels
     'Mevrouw Healey zegt dat je bij de Whetstones bent geweest en van mevrouw Whetstone een glas van haar speciale ciderwijn kreeg, die je erg lekker vond.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Vlucht van de zeven zwaluwen” (1992), Saga, ISBN 9788726484892