• car·ri·è·re
enkelvoud meervoud
naamwoord carrière carrières
verkleinwoord (carrièretje) carrièretjes

de carrièrev / m

  1. (economie), (maatschappij) professionele loopbaan, ontwikkeling van de werkgerelateerde maatschappelijke positie
    • Hij had een geweldige carrière gemaakt in het bedrijfsleven, maar uit zijn vrijwilligerswerk haalde hij meer voldoening. 
    • Trainen, trainen, trainen, diëten en blessures. Hoe is het als je lichaam het verloop van je carrière' bepaalt?[4] 
    • Dit was het begin van mijn muzikale carrière in Parijs. De lichtstad. Stad van Amour en Tristesse. Zaterdagnacht in Le Piano d'Or. Ik speelde er voor 150 euro in de kelder. Chansons tot diep in de ochtend. [5] 
     Op je ouwe dag ga je nog carrière op de catwalk maken.[6]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[7]


  • [1][2] Leenwoord uit Italiaans carrieraweg, route voor voertuigen” (uit Volkslatijn carraria), aangetroffen sinds 1534. [1]
  • [3] Ontwikkeld uit Oudfrans quarriere, uit Volkslatijn quadraria, “plaats waar stenen gehakt en bewerkt worden”, afgeleid van quadrus (lapis) “vierkante steenblok”, aangetroffen sinds de 12e eeuw. [2]
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  carrière     la carrière     carrières     les carrières  

carrière v

  1. carrière, loopbaan
  2. (formeel) levensloop
  3. steengroeve
  1.   Weblink bron carrière1 in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
  2.   Weblink bron carrière2 in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr