• be·roeps·car·ri·è·re
enkelvoud meervoud
naamwoord beroepscarrière beroepscarrières
verkleinwoord

de beroepscarrièrev / m

  1. de loopbaan als beroepsbeoefenaar
     Het was niet te veel gevraagd en hij had nog steeds een knagend slecht geweten omdat hij was afgehaakt voor de solidariteitsreis van de zomer naar de Palestijnse bevrijdingsbeweging om er in plaats daarvan tussenuit te knijpen naar Aken, hopeloze verliefdheid en een beroepscarrière.[1]


  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535