Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zet·ting
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van bezetten met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord bezetting bezettingen
verkleinwoord bezettinkje bezettinkjes

Zelfstandig naamwoord

de bezettingv

  1. toestand waarbij het grondgebied van een land wordt bestuurd door een ander land
    • Tijdens de bezetting van 1940 - 1945 waren de Duitsers de baas in Nederland, na de bevrijding waren de Nederlanders weer baas in eigen land. 
  2. het aantal van elk type instrument dat in een orkest meespeelt
    • Het orkest speelde in de kleine zaal in een beperkte bezetting. 
  3. de spelers die meedoen aan een toneelstuk, musical, film of opera de cast
    • Deze film heeft een internationale bezetting en zo hopen de producenten dat hij in veel landen succesvol zal zijn. 
  4. exclusief gebruik
     Het zal u zijn opgevallen dat het hotel hier en daar sporen vertoont van achterstallig onderhoud. We hebben nu eenmaal niet zoveel gasten meer als vroeger. Ook daaraan wil meneer Wang iets doen. Hij streeft naar een volle bezetting.[1]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be