Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zet·tings·jaar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bezettingsjaar bezettingsjaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bezettingsjaaro

  1. een jaar dat een land door een vreemde mogendheid wordt overheerst
     Vanaf de tweede helft van het eerste bezettingsjaar volgen de anti-Joodse maatregelen in Nederland elkaar in hoog tempo op. In 1942 mogen Joodse Nederlanders niet meer voor de overheid werken, niet meer naar de bioscoop, geen lid meer zijn van een sportvereniging en moeten Joodse kinderen naar Joodse scholen. Op 3 mei 1942, dit jaar dus precies 75 jaar geleden, komt daar de invoering van de Jodenster bij.[2]
     Tijdens de bezettingsjaren kwam in het gebouw Geloof en Vrijheid van de Nederlands Hervormde Kerk op de 1e Pijnackerstraat regelmatig een verzetsgroep, geleid door Jacob Jan Hamelink, bijeen. In oktober 1942 deed de Sicherheitspolizei een inval in het pand. Hamelink en twee andere leden van de groep kwamen daarbij om het leven.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Donderdag 4 mei 2017
    “Dodenherdenking bij de NOS” (Donderdag 4 mei 2017), NOS
  3.   Weblink bron “Gedenkteken Tweede Wereldoorlog in Rotterdam van gevel gestolen” (26 jan. 2022), De Telegraaf