actief
- ac·tief
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘werkzaam’ voor het eerst aangetroffen in 1580 [1]
- afgeleid van actie met het achtervoegsel -ief
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | actief | actiever | actiefst |
verbogen | actieve | actievere | actiefste |
partitief | actiefs | actievers | - |
actief
- (druk) met iets bezig zijnde
- Hoe vaak bent u actief op het WikiWoordenboek?
- ▸ De kans was groot dat Sander met zijn indianenverhalen alles weer oprakelde. ‘Ik wist niet dat jij zoveel van actieve vakanties hield,’ zei Jeroen.[2]
- bioactief, hyperactief, nachtactief, nettoactief, non-actief, overactief, postactief, proactief, psychoactief, radioactief, retroactief
1. met iets bezig zijnde
actief
- op actieve wijze
- Tevens beschrijft het artikel op welke onderwerpen bewust en actief gestuurd moet worden om structurele verbeteringen door te kunnen voeren.
- Het woord actief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "actief" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "actief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be