• aca·de·mie
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘genootschap ter bevordering van wetenschap en kunst, hogeschool’ voor het eerst aangetroffen in 1575

eponiem: van Grieks Akadèmeia, de naam van de filosofenschool van Plato die door hem was gesticht op het gelijknamige terrein, dat naar de Griekse held Akadèmos genoemd was [1][2]

enkelvoud meervoud
naamwoord academie academiën
academies
verkleinwoord academietje academietjes

de academiev

  1. geleerd genootschap
    • De Koninklijke Nederlandse Academie voor de Wetenschappen is de belangrijkste wetenschappelijke academie van Nederland. 
  2. (onderwijs) een universiteit of hogeschool 'ter beoefening van wetenschappen, letteren of kunst'
    • De socialeacademie en de kunstacademie zijn scholen voor respectievelijk het maatschappelijk werk en de beeldende kunsten 
  3. (onderwijs) pedagogische academie: opleiding voor onderwijzer of onderwijzeres voor het basisonderwijs.
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


academie

  1. (onderwijs) academie