respectievelijk
- res·pec·tie·ve·lijk
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onderscheidenlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1541 [1]
- Afgeleid van respectief met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellend | |
---|---|
onverbogen | respectievelijk |
verbogen | respectievelijke |
partitief | respectievelijks |
respectievelijk
- wat na elkaar komt, in volgorde
- Ik zal jullie nu vertellen wat we op de respectievelijke maandagen in de les zullen behandelen.
respectievelijk
- wat na elkaar komt, in volgorde
- Het woord respectievelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "respectievelijk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "respectievelijk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be