• aca·de·mi·cus
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘iem. met academische opleiding’ voor het eerst aangetroffen in 1648 [1]
  • afgeleid van academie met het achtervoegsel -icus [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord academicus academici
verkleinwoord

de academicusm

  1. een mannelijk persoon met een academische opleiding
    • Hij was een beroemde academicus op die universiteit. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]