• zui·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord zuiger zuigers
verkleinwoord zuigertje zuigertjes

de zuigerm

  1. iets of iemand dat of die zuigt
  2. (werktuigbouwkunde) een rondvorm die in een cilinder heen en weer kan bewegen. Door de beweging wordt een vloeistof of gas verplaatst, of een gas van druk veranderd (compressie), met name in een motor of een pomp
  3. (werktuigbouwkunde) baggermachine die d.m.v. zuigkracht werkt b.v. zandzuiger
  4. (biologie) zuignap waarmee sommige dieren en planten zich vasthechten aan iets anders
  5. (plantkunde) tak van een plant die veel sappen naar zich toe trekt
  6. (dierkunde) orgaan van met name insecten, voor het opzuigen van voedsel
  7. iemand die graag anderen pest
    • die vent is een enorme zuiger 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]