• pis·ton
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zuiger, ventiel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord piston pistons
verkleinwoord - -

de pistonm [4]

  1. (muziek) koperen blaasinstrument met ventielen
  2. ventiel van een koperen blaasinstrument
  3. (motortechniek) zuiger
  4. kruiwagen
61 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[5]


 
[1] Piston of a combustion engine
 
[2] Piston of a trumpet
enkelvoud meervoud
piston pistons

piston

  1. (motortechniek) zuiger, van een pomp, verbrandingsmotor etc.
  2. (muziekinstrument) ventiel van een koperblaasinstrument


piston m

  1. (spreektaal) kruiwagen
    «Les seules gonzesses qui sont promues dans cette sale boîte sont les salopes qui ont du piston
    De enige vrouwen die in deze gore tent promotie krijgen, zijn de dellen met vriendjes op de goede plek. [1]