• ven·tiel
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘luchtklep’ voor het eerst aangetroffen in 1641 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ventiel ventielen
verkleinwoord ventieltje ventieltjes
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]