• woe·len
  • In de betekenis van ‘zich onrustig bewegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
woelen
woelde
gewoeld
zwak -d volledig

woelen [2]

  1. inergatief onrustig bewegen
    • Het zwak licht, dat het schip verlichtte, verspreidde eene akelige, maar grootsche tint over dat afgrijslijk toneel; men zou gezegd hebben dat het duivelen waren, die in den schoot der baaren woelden om de menschen te plaagen.[3] 
     Mentaal sterke mensen: .... Blijven niet woelen in het verleden;[4]
  2. onovergankelijk wroeten
  3. overgankelijk (landbouw) de boven- en ondergrond vermengen
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. "woelen" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Reize in de binnenlanden van Afrika, langs Kaap de Goede Hoop, volume 3
    François Le Vaillant, Ned. vertaler: Jan David Pasteur
    1796
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be