omspitten
- om·spit·ten
- samenstelling van om en spitten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
omspitten |
spitte om |
omgespit |
zwak -t | volledig |
omspitten [1]
- (landbouw) overgankelijk met een schep of spade omkeren
vervoeging van |
---|
omspitten |
omspitten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van omspitten
- ...dat wij omspitten.
- ...dat jullie omspitten.
- ...dat zij omspitten.
- ...dat wij omspitten.
- Het woord omspitten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omspitten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be