Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·woel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gewoel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gewoelo

  1. drukte, onrust, reuring
    • - Heineken heeft een goed jaar achter de rug, ondanks het economische en politieke gewoel dat in tal van belangrijke markten de verkopen onder druk zette. In Afrika, het Midden-Oosten en Oost-Europa bracht Heineken minder bier aan de man. De terugval daar werd gecompenseerd door enthousiaste bierdrinkers in Latijns-Amerika en Azië. [2] 
    • Her en der staken brede huizen hun sierlijke gevels als zwangere buiken naar voren, afgewisseld met omheinde tuintjes en hoog oprijzende pakhuizen. Hij snoof de weinig aangename, maar vertrouwde geuren op en keek opgetogen naar het gewoel van de menigte dat hij zich als de dag van gisteren herinnerde.[3] 
  2. conflict
    • Ze glunderden een beetje ondeugend, telkens wanneer directieleden Marc Overmars en Edwin van der Sar zeiden dat nu het rustig is bij Ajax er wel weer wat onrustigs zal gebeuren. Als doorgewinterde Ajacieden zijn ze geconditioneerd door reuring, iets dat ze beschouwen als een onontkombaar gegeven. Ajax is een onveranderbaar twistzieke voetbalclub die uiteindelijk tendeert naar conflict, naar gewoel. De club is de club zijn wolf.[4]  
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant Peter van Ammelrooy 15 februari 2017
  3. Noah Gordon De Heelmeester Vertaald door Thomas Mass 2014 pagina 484
  4. NRC Bart Hinke 6 juni 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be