Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krijgs·ge·woel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord krijgsgewoel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het krijgsgewoelo [1]

  1. (militair) alle drukte tijdens de actieve oorlogsvoering
     Maar mijn land wordt door allerlei oproer en krijgsgewoel geteisterd.[2]
     Hij mengde zich in het krijgsgewoel en vocht dapper mee, maar om zijn manschappen beter te hulp te kunnen komen, besteeg hij andermaal het paard.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1
    Joanot Martorell en Martí Joan de Galba
    “Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999