witvis
- wit·vis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | witvis | witvissen |
verkleinwoord | witvisje | witvisjes |
de witvis m
- (visserij) (informeel) verzamelnaam voor verschillende licht gekleurde karperachtigen, ongeveer overeenkomend met de karperachtigen die in de Benelux voorkomen
- (voeding) consumptievis met wit visvlees
- Allemaal niet moeilijk. Haal nu je visfilet ("Dag meneer/mevrouw van de viswinkel, wat is er vandaag in de aanbieding van witvisfilet?") door de bloem.[2]
- Laat in ieder geval de zeer histamine rijke producten achterwege. Bepaalde kruiden en specerijen bijvoorbeeld kunnen ernstige reacties veroorzaken. Vanille, kaneel en vetsin bevatten zeer veel histamine. Ook in bijna alle vis zit veel histamine. Vis uit blik bevat het meest, onbewerkte witvis uit de diepvries het minst.[3]
- [1] brasem, kolblei, blankvoorn, rietvoorn, winde, roofblei, kopvoorn, serpeling, sneep, alver, vetje, bittervoorn, voorns, bliek
- [2] kabeljauw, koolvis, schol, tong, pangasius, nijlbaars
1. verzamelnaam voor verschillende licht gekleurde karperachtigen
- Het woord witvis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "witvis" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 01 apr. 2017
- ↑ de Telegraaf ROLIEN SCHEEPBOUWER 04 jan. 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be