• al·ver
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord alver alvers
verkleinwoord alvertje alvertjes

de alverm

  1. (straalvinnigen) bepaalde, tot de karperachtigen behorende soort vis Alburnus alburnus  
20 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[2]