vierhonderdvierenzestig

       
0 4 6 4
vierhonderdvierenzestig,
op een abacus
  • vier·hon·derd·vier·en·zes·tig

vierhonderdvierenzestig

  1. "464", het getal tussen vierhonderddrieënzestig en vierhonderdvijfenzestig, vierhonderd plus vierenzestig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen vierhonderdvierenzestig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer vierhonderdvierenzestig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "vierhonderdvierenzestig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord vierhonderdvierenzestig vierhonderdvierenzestigs
verkleinwoord vierhonderdvierenzestigje vierhonderdvierenzestigjes

de vierhonderdvierenzestigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 464 is aangeduid
    • Als jij vierhonderdvierenzestig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de vierhonderdvierenzestigmv

  1. groep van 464 eenheden
    • Die vierhonderdvierenzestig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.