vierhonderddrieëntwintig

       
0 4 2 3
vierhonderddrieëntwintig,
op een abacus
  • vier·hon·derd·drieën·twin·tig, vier·hon·derd·drie·en·twin·tig

vierhonderddrieëntwintig

  1. "423", het getal tussen vierhonderdtweeëntwintig en vierhonderdvierentwintig, vierhonderd plus drieëntwintig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen vierhonderddrieëntwintig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer vierhonderddrieëntwintig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "vierhonderddrieëntwintig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord vierhonderddrieëntwintig vierhonderddrieëntwintigs
verkleinwoord vierhonderddrieëntwintigje vierhonderddrieëntwintigjes

de vierhonderddrieëntwintigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 423 is aangeduid
    • Als jij vierhonderddrieëntwintig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de vierhonderddrieëntwintigmv

  1. groep van 423 eenheden
    • Die vierhonderddrieëntwintig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.