výška v

  1. hoogte; verticale dimensie
  2. hoogte; afstand van een referentievlak in een opwaartse richting


  • IPA: /viːʃka/
  • výš·ka
  • Afgeleid van het bijwoord výše met het achtervoegsel -ka

výška v

  1. hoogte; verticale dimensie
    «Tělesná výška se v průběhu dne mění.»
    De hoogte van een lichaam verandert in de loop van de dag.
  2. hoogte; afstand van een referentievlak in een opwaartse richting
    «Rozhledna leží ve výšce 1255 metrů nad mořem.»
    De uitkijktoren bevindt zich op een hoogte van 1255 meter boven zeeniveau.
  3. hoogte; een ruimte of plaats boven een referentievlak
    «Balon vystoupal do závratné výšky
    De ballon steeg naar een duizelingwekkende hoogte.
  4. (natuurkunde)(muziek) toonhoogte
  5. (meetkunde) hoogte; de afstand van een hoek loodrecht op tegenoverliggende zijde
  6. (onderwijs)(spreektaal) hogeschool, universiteit
  7. (sport)(spreektaal) hoogspringen; atletiekdiscipline waarbij het de bedoeling is over een tussen twee staanders bevestigde lat of touw te springen
  8. (figuurlijk) hoogte; een bepaalde hoeveelheid
    «Odvolací soud potvrdil výšku trestu.»
    De rechter in hogerberoep bevestigde de hoogte van de straf.
  1. výše v
  2. výše v
  3. výše v, výšina v, výš
  4. výška tónu v
  5. univerzita v, vysoká škola v, vejška v
  6. skok do výšky monbezield, skok vysoký monbezield
  1. hloubka v
  2. níž, níže, nížina v
  • výška místností v – de hoogte van het vertrek
  • výška patra v – de hoogte van de verdieping
  • výška platu v – de hoogte van het salaris
  • výška trestu v – de hoogte van de straf