tweehonderdvierenzestig

       
0 2 6 4
tweehonderdvierenzestig,
op een abacus
  • twee·hon·derd·vier·en·zes·tig

tweehonderdvierenzestig

  1. "264", het getal tussen tweehonderddrieënzestig en tweehonderdvijfenzestig, tweehonderd plus vierenzestig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderdvierenzestig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderdvierenzestig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderdvierenzestig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderdvierenzestig tweehonderdvierenzestigs
verkleinwoord tweehonderdvierenzestigje tweehonderdvierenzestigjes

de tweehonderdvierenzestigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 264 is aangeduid
    • Als jij tweehonderdvierenzestig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de tweehonderdvierenzestigmv

  1. groep van 264 eenheden
    • Die tweehonderdvierenzestig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.